-
1 take aim
richten -
2 gear toward
richten naar -
3 to direct
richtensturenvoorschrijven -
4 aim
organisatie opgericht om de rechten en de interessen van autochtone Amerikanen in de V.S. te beschermenAIM (American Indian Movement)--------raket die in de lucht het doel onderscheptAIM (Air Intercept Missile)--------software geproduceerd door America Online de gebruiker in staat stelt onmiddellijke berichten naar andere gebruikers te zendenAIM (AOL Instant Messenger)aim1[ eem] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (streef)doel ⇒ bedoeling, oogmerk, plan2 aanleg ⇒ het mikken/richten♦voorbeelden:1 what's your aim in life? • wat wil je in je leven bereiken?2 take aim (at) • aanleggen/richten (op)————————aim21 trachten ⇒ proberen, willen♦voorbeelden:aim at doing something • iets willen/trachten te doen, van plan zijn iets te doenaim at/for increased production • naar productieverhoging strevenwhat are you aiming at? • wat wil je nu eigenlijk?1 richten ⇒ mikken, aanleggen♦voorbeelden:aim (a gun) at • (een vuurwapen) richten opaim at something/someone • op iets/iemand doelen -
5 target
n. bord gemarkeerd met concentrische cirkels gebruikt door scherpschutter of boogschutter om op te richten; doel, object; doel of situatie die iemand wil bereiken--------v. aanleggen (op doel); richten op; van plan zijn te bereikentarget1[ ta:git] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 on target • op de goede weg, in de goede richting————————target2〈 werkwoord〉2 richten♦voorbeelden: -
6 turn
n. draai, bocht; beurt; ommekeer--------v. draaien; omslaan; omkeren; worden; veranderen; omzetten; wendenturn1[ tə:n]3 wending ⇒ draai, (verandering van) richting4 beurt7 〈 benaming voor〉 korte bezigheid ⇒ wandelingetje, ommetje; ritje, tochtje; nummer(tje) 〈 in circus, show〉; 〈 bij uitbreiding〉 artiest 〈 in show〉♦voorbeelden:turn of the tide • getijwisseling, kentering 〈 ook figuurlijk〉the tide is on the turn • het tij keertthe next right turn • de volgende afslag rechts4 is it my turn to cook tonight? • moet ik vanavond koken?take turns at something • iets om beurten doen, elkaar aflossen met ietswait one's turn • zijn beurt afwachtenturn and turn about • om en om, om de beurtby turns • om en om, om de beurtin turn • om de beurt, achtereenvolgens; op zijn beurttake it in turn(s) to do something • iets om beurten doenin one's turn • op zijn beurtyour turn • jij bentbe of a musical turn (of mind) • muzikaal aangelegd zijnat every turn • bij elke stap/gelegenheid, overaldone to a turn • perfect klaargemaakt, precies gaar genoeg→ good good/♦voorbeelden:————————turn23 〈 benaming voor〉 van richting veranderen ⇒ afslaan, draaien, een bocht/draai maken; (zich) omkeren, (zich) omdraaien; een keer nemen, kenteren 〈 van getijde〉♦voorbeelden:his thoughts turned to his mother • hij dacht aan zijn moederturn aside (from) • zich afwenden (van)turn to a book • een boek raadplegenturn to drink • aan de drank rakenthe car turned left, right, and then turned into Bond Street • de auto sloeg saf, rechtsaf, en draaide toen Bond Street inturn about • zich omkerenabout turn! • rechtsom(keert)! 〈 bevel aan troepen〉turn (a)round • zich omdraaien 〈 van iemand〉; een ommekeer maken 〈 bijvoorbeeld van economie〉; van gedachten/mening veranderenturn back • terugkeren, omkerenturn down a side street • een zijstraat inslaanwe turned off the M1 at Hatfield • we gingen van de M1 af bij Hatfieldhe turned to teaching • hij switchte naar (het) onderwijsturn into • veranderen in, wordenthe success of a film turns on many factors • het succes van een film hangt van vele factoren afwater turns to ice • water wordt ijsturn (up)on someone • iemand aanvallen, zich tegen iemand keren→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/2 〈 benaming voor〉 omdraaien ⇒ (doen) omkeren; omploegen, omspitten; omslaan, keren 〈 kraag〉; omvouwen4 verzuren ⇒ zuur worden/maken♦voorbeelden:the wheels turn fast • de wielen draaien snelshe turned the car • zij keerde de autoshe turned my old coat • zij keerde mijn oude jas (binnenstebuiten)turn the collar • de kraag omslaanturn the page • de bladzijde omslaanturn about • omkeren, omdraaienturn (a)round • ronddraaien; omkeren, omdraaienturn back • omvouwen, omslaanturn back the sheets • de lakens omslaan/open slaanturn something inside out • iets binnenstebuiten keren; 〈 figuurlijk〉grondig doorzoeken, overhoophalenit seemed as if the world had turned topsy-turvy • het leek wel de omgekeerde wereldturn upside down • ondersteboven kerenturn to page seven • sla bladzijde zeven opturn a phrase • iets mooi zeggenthe warm weather turned the milk • door het warme weer verzuurde de melk4 (doen) veranderen (van) ⇒ omzetten, verzetten; (ver)maken; een wending geven aan 〈 gesprek〉; bocht/draai laten maken, draaien; afwenden, omleiden♦voorbeelden:1 turn a circle • een cirkel maken/beschrijventurn the conversation • een andere wending aan het gesprek geventurn a stream • een stroom omleidenturn the switch • de wissel omzettenturn into • veranderen in, (ver)maken tot; omzetten in〈 figuurlijk〉 the terrible hangover turned him off drink for some time • door de enorme kater had hij een tijdje geen enkele interesse in drankturn the conversation to something different • het gesprek op iets anders brengenturn a gun on someone • een geweer op iemand richtenshe turned her face away from the corpses • zij wendde haar hoofd af van de lijkenturn a child against his parents • een kind tegen zijn ouders opstoken〈 Amerikaans-Engels〉 turn loose • los/vrijlatenmy wife is/has turned fifty • mijn vrouw is de vijftig gepasseerd/is vijftig gewordenit is/has turned six o'clock • het is zes uur geweestturn away • wegsturen, wegjagen, ontslaan; 〈 figuurlijk〉verwerpen, afwijzenwe were turned back at the entrance • bij de ingang werden we teruggestuurdturn someone into the street • iemand op straat zetten→ turn down turn down/, turn in turn in/, turn off turn off/, turn on turn on/, turn out turn out/, turn over turn over/, turn up turn up/IV 〈 koppelwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:her skin turned brown • haar vel werd bruinhis wife turned Catholic • zijn vrouw werd katholiekthe milk turned sour • de melk werd zuur -
7 zero
n. nul, 0--------v. zich inschieten op; zijn aandacht richten opzero1[ ziəroo] 〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 zero in on 〈 leger〉 • zich inschieten op; het vuur richten op; 〈 figuurlijk〉 zijn aandacht richten op 〈 probleem〉; inhaken op 〈 bijvoorbeeld op nieuwe markt〉————————zero2〈 telwoord〉♦voorbeelden:he is a real zero • hij is een grote nultemperatures below zero • temperaturen onder nul/het vriespunt -
8 address
n. adres (ook in de computerwereld); een (logische) geheugenpositie in een computersysteem die is aangeduid door een nummer of code; toespraak; lezing--------v. aanspreken; adresseren; zich wenden totaddress1[ ədres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————address2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:address oneself to • zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op4 address the judge as ‘Your Honour’ • spreek de rechter met ‘Edelachtbare’ aan -
9 align
v. op een rij zetten, recht zetten; voorbereiden[ əlajn]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:align oneself with • zich aansluiten bij -
10 bend
n. bocht; kromming; knoop--------v. buigen; aanleunen; krommen; zich laten overtuigen; verdraaienbend1[ bend] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging ⇒ kromming, knik♦voorbeelden:the noise drove me round the bend • het lawaai maakte me hoorndol————————bend21 buigen ⇒ zwenken, neigen2 (zich) buigen ⇒ zich onderwerpen, wijken♦voorbeelden:bend down • zich bukken, vooroverbuigenbend before/to someone's power • voor iemands macht buigen/wijkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spannen2 buigen ⇒ krommen, verbuigen3 onderwerpen ⇒ (doen) buigen, plooien♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 bend the rules • de regels toepassen/interpreteren zoals het 't beste uitkomtbend down/up • naar beneden/boven buigenbend one's mind to a problem • zijn aandacht op een probleem richten -
11 cater to
inhaken op-,richten op-,iemand bedienencater to〈Amerikaans-Engels; Brits-Engels vaak pejoratief〉1 zich richten op ⇒ bedienen, inspelen/inhaken op; tegemoet komen aan♦voorbeelden:1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 politicians often cater to the whims of the voters • politici volgen vaak de grillen van de kiezers -
12 dart
n. pijl(tje); steek, sprong--------v. (toe/weg)snellen/schieten/stuiven; (toe)werpen, plotseling richten opdart1[ da:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (plotselinge/scherpe) uitval 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ steek, sprong♦voorbeelden:make a dart for the door • naar de deur springen/schieten————————dart21 (toe/weg)snellen/schieten/stuiven♦voorbeelden:dart along/away/out • langs/weg/naar buiten stuivenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (toe)werpen ⇒ schieten, plotseling richten op♦voorbeelden:1 dart a glance/look at • een (plotselinge/scherpe) blik toewerpen -
13 level
adj. vlak; gelijk; gebalanceerd; vertikaal; gelijkmatig--------n. hoogte; niveau; klasse; oppervlakte; vlak; peil (waterpeil)--------v. afvlakken, glad maken; gelijkheid brengen; vergelijken; vernietigen, aan de grond gelijk makenlevel1[ levl]1 〈 ook als 2e lid van samenstellingen〉 peil ⇒ niveau, hoogte; 〈 bij uitbreiding〉 natuurlijke/juiste peil/plaats3 horizontaal ⇒ waterpas(se) lijn/vlak♦voorbeelden:1 level of achievement/production • prestatie/productiepeilon a level of equality • op voet van gelijkheidfind one's level • zijn plaats vindenII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak als 2e lid van samenstellingen〉1 niveau♦voorbeelden:————————level23 (op) gelijk(e hoogte) ⇒ even hoog/ver4 gelijkmatig ⇒ evenwichtig, regelmatig5 beraden ⇒ bedaard, kalm♦voorbeelden:draw level with • op gelijke hoogte komen met————————level3〈 levelled〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:level (a weapon) at someone • (een wapen) op iemand richten¶ level off • gelijk/vlak maken/wordenlevel off/out • (zich) (op een bepaald niveau) stabiliseren; zijn (maatschappelijke) plafond bereikenlevel out • gelijk/vlak maken/worden; onderscheid/verschillen wegnemen (bij/tussen)♦voorbeelden:level up • tot hetzelfde niveau omhoog brengen————————level4〈 bijwoord〉1 vlak ⇒ horizontaal, waterpas -
14 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
15 realign
v. zich opnieuw richten/opstellen[ rie:əlajn] 〈zelfstandig naamwoord: realignment〉 -
16 rivet
n. knagel--------v. vastnagelen; boeien, richtenrivet1[ rivvit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knagel————————rivet2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 zero in on
zero in on -
18 aircraft leading
Vliegtuig richten (het richten van een vliegtuig vanaf de grond) -
19 address oneself to
zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op -
20 advertisement
n. advertentie, annonce, aankondiging (meestal om goederen of diensten te verkopen); reclame om aandacht te richten op, publiciteit ; publieke aankondiging1 advertentie ⇒ annonce, aankondiging2 reclame ⇒ het adverteren, publiciteit♦voorbeelden:1 classified advertisements • rubrieksadvertenties, kleine annonces
См. также в других словарях:
richten — richten … Deutsch Wörterbuch
Richten — Richten, verb. reg. act. welches im Hochdeutschen in verschiedenen, dem Anscheine nach sehr entfernten Bedeutung gebraucht wird, welche sich doch insgesammt auf die Nachahmung eines ähnlichen mit verschiedenen Handlungen verbundenen Schalles… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
richten — richten: Das gemeingerm. Verb mhd., ahd. rihten, got. ga raíhtjan, aengl. rihtian, schwed. rätta ist eine Ableitung von dem unter ↑ recht behandelten Adjektiv, an dessen verschiedene Bedeutungen es sich anschließt. So bedeutet »richten« zunächst… … Das Herkunftswörterbuch
Richten — bezeichnet Rechtsprechen, die Tätigkeit des Richters Richten (Fertigungsverfahren), eine Bearbeitung metallischer Werkstücke Richten (Bauwesen): Messen und Korrigieren der Planheit Ausrichten eines Geschützes; siehe Artillerie Richten im Sinne… … Deutsch Wikipedia
richten — V. (Grundstufe) etw. in eine bestimmte Richtung stellen Beispiele: Sie hat den Blick auf ihre Mutter gerichtet. Er richtete die Waffe auf den Gegner. Ihre Augen richteten sich auf ihn. richten V. (Oberstufe) ein Urteil über einen Verbrecher… … Extremes Deutsch
richten — Vsw std. (8. Jh.), mhd. rihten, ahd. rihten, as. rihtian Stammwort. Aus g. * reht ija Vsw. recht machen , auch in gt. garaihtjan, anord. rétta, ae. rihtan, afr. riuhta. Faktitivum zu recht. Verschiedene Bedeutungen des neuhochdeutschen Wortes… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Richten — Richten, eine Truppenlinie in die gehörige Richtung bringen, so daß der Standpunkt jedes Mannes eines Gliedes mit seinen Nebenmännern eine gerade u. eben so die einer Rotte eine auf jene senkrechte Linie bildet. Eine Rotte ist in sich gerichtet,… … Pierer's Universal-Lexikon
Richten — Richten, einem Geschützrohr die zum Treffen des Zieles notwendige Richtung geben, geschieht meist durch den Richtkanonier. S. auch Richtfest … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Richten — (Heben), das Aufbringen und Aufstellen, Legen und Zusammenfügen der Hölzer in ihre am Bau bestimmte Lage, im Gegensatz zum Abbinden (s.d.). Die mit dem Aufrichten des Dachstuhles verbundene Feierlichkeit heißt Richtfest, mit dem auch oft ein… … Lexikon der gesamten Technik
richten — reparieren; ausbessern; flicken; instandsetzen; zurechtmachen (umgangssprachlich); schustern; kitten; basteln; flickschustern; herrichten; … Universal-Lexikon
richten — rịch·ten1; richtete, hat gerichtet; [Vt] 1 etwas irgendwohin richten etwas in eine bestimmte Stellung oder Richtung bringen: die Augen in die Höhe richten; den Finger nach oben richten 2 etwas richten als Arzt o.Ä. einen gebrochenen Knochen… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache